De krakende achterdeur wekt Ishaia uit haar zondagse middagdutje. Ze hoort de sporttas van haar zoon op de keukenvloer neerploffen. Maar er klopt iets niet. Normaliter rent Mason steevast pijlsnel van achteraan in het huis naar de woonkamer aan de straatkant wanneer hij terugkomt van zijn wekelijkse voetbalwedstrijd bij de U13 van de wijkploeg van Peckham, enthousiast schreeuwend hoeveel hij doelpunten hij gemaakt had. Maar vandaag komt er geen gevolg op het doffe geluid van Masons voetbaltas die de wet van de zwaartekracht ondervindt, op zijn zachte gesnik na. Ishaia veert recht uit haar doorgezakte en bruin-verkleurde fauteuil en snelt zich naar de keuken. Wanneer haar zoon haar ziet, barst hij uit in een waterval van tranen. Mason bibbert over zijn hele lijf, kijkt terneergeslagen naar de zwart-wit betegelde vloer en veegt terloops zijn tranen af met de mouw van zijn trainingspak. Ishaia knielt en neemt haar tienerzoon, die met zijn één meter veertig kleiner is dan de gemiddelde twaalfjarige, vast bij beide schouders, hem aanmanend tot kalmte.
Mason blijft echter nog vijf minuten non-stop snotteren, niet in staat om ook maar één woord uit te brengen. Ishaia omhelst haar zoon al die tijd, ondanks de regen van tranen die nu op de schouder van haar lila coltrui neerdaalt. Maar na vijf minuten zijn Masons tranen op, hij haalt weer rustig adem en tilt voor het eerst zijn hoofd op, zijn moeder recht in de ogen kijkend. Die kan nu eindelijk de vraag stellen waarvan de mogelijke antwoorden erop al vijf minuten als horrorscenario’s door haar hoofd spookten: “Wat is er gebeurd?”
“Ze riepen ‘n*ger’ naar mij, en deden apengeluiden na als ik de bal had”, vertelt haar zoon met gebroken stem.
Een bom slaat in bij Ishaia, hoewel ze wist dat zoiets vroeg of laat zou voorvallen. In het multiculturele Peckham mag hun Nigeriaanse achtergrond dan wel geen probleem zijn, andere wijken in Zuid-Londen, waar de meeste uitwedstrijden plaatsvinden, stellen zich minder tolerant op tegen mensen met een immigratieachtergrond. “Wie deed dat?”, vraagt Ishaia, met angst voor het antwoord.
“De supporters van de andere ploeg,” zegt Mason.
Ishaia heeft geen woorden meer, ze kan er met al haar verstand niet bij dat iemand, nota bene zelf vader of moeder, een jongen van amper twaalf jaar zoiets kan aandoen. Maar ze voelt aan haar zoon dat hij op dit moment geen woorden van steun of troost nodig heeft, alleen tijd, heel veel tijd, kan deze diepe wonde helen.
Mason en Ishaia wisselen de rest van de dag geen enkel woord meer met elkaar. De stilte waarin ze elk hun Tesco Meal Deal van 3,80 pond opeten, wordt alleen onderbroken door het monotone gezoem van het filtertje in de ronde bokaal van hun goudvis. Mason harkt wat met zijn vork door de gemellipasta met tomatensaus, paprika’s, kleine stukjes spek en mais, maar eetlust heeft hij niet. Na een paar kleine hapjes staat hij op van het afgebladderde zitvlak van zijn wankele stoel en slentert hij van de keuken naar de woonkamer, waar hij zich in de tweezitzetel laat vallen en zich in een bolletje oprolt, zijn knieën bijna tegen zijn kin gedrukt. Het is bijna halfzeven, het aftrapuur van Tottenham Hotspur-Chelsea, een match waar Mason als Spurs-fan al een hele week naar uitkijkt. Anderhalf uur voetbal later is hij niet onder de indruk van de hattrick van Harry Kane, noch van de penaltysave van doelman Lloris, de persoon die Masons aandacht trok stond zelfs niet op het veld, maar zat in de televisiestudio van BBC. Daar was Rio Ferdinand, de in Peckham geboren en getogen ex-verdediger van Manchester United, te gast als analist. Ferdinands imposante verschijning zet Mason aan het denken: “Als hij, met zijn Afrikaanse roots, de Champions League kan winnen en jaren voor één van de beste clubs ter wereld spelen, waarom zou ik dat dan niet kunnen?”
Die avond gaat Mason vastberaden, en nagenietend van de overwinning van Tottenham, naar bed. Als hij ooit profvoetballer wil worden, zal hij onderweg obstakels moeten overwinnen, maar dat kan hem sterker maken. Dromend over een Champions League-finale met Tottenham, waarin hij het winnende doelpunt scoort, dommelt Mason zachtjes in.
De klok slaat nog net niet twaalf uur ’s nachts wanneer Arnold thuiskomt, nadat hij nagenoeg de hele dag in zijn bruine stamkroeg doorbracht. Hij treft een snikkende Ishaia aan, waarop ook hij de erg beladen vraag stelt: “Wat is er gebeurd?”.
Arnolds dochter doet vervolgens het hele verhaal uit de doeken. Tot Ishaia’s grote verbazing reageert de grootvader van Mason cynisch: “Ach, dat zat er aan te komen.”
Ishaia fronst haar wenkbrauwen, verbouwereerd door de krasse uitspraak van haar vader. Arnold kent zijn dochter meer dan goed genoeg om af weten dat ze op ontploffen staat. Hopend om een kletterende ruzie te vermijden, poogt hij de schade in te dijken: “Ik bedoel, wat had je verwacht? Wij zijn Peckham, binnen de wijk hier mag alles dan wel oké zijn, maar daarbuiten zien ze ons voor een getto aan. Iedereen met onze roots krijgt met racisme te maken, waarom zou Mason daarvan vrijgesteld worden? Het is gewoon de normale gang van zaken,” probeert hij zijn uitspraak te kaderen.
Maar Ishaia snapt niet hoe haar vader daar zo lichtjes kan over gaan: “De normale gang van zaken?!”, herhaalt ze furieus en met onbegrip. “Niemand zo zou behandeld moeten worden, dat is gewoon onmenselijk!”
Maar Arnold drukt zijn dochter nog één keer met de neus op de feiten: “Ishaia, word volwassen en zet die roze bril af! Wij zijn Nigerianen en zullen hier nooit als Engelsen behandeld worden. Dus stop met zo idealistisch te denken dat iedereen gelijk is. En dat zou je je zoon ook beter eens aanleren.”
Ishaia schippert tussen verschillende emoties. De woede spat van haar gespannen gezicht af, wenkbrauwen strak gefronst, haar ogen indringend op haar vader gericht en met één tand bijtend op haar onderlip. Maar die stoere façade wordt doorbroken door enkele traantjes die zachtjes over haar wangen rollen, als gevolg van de onverwachtse uithaal van haar vader.
Arnold zucht en schudt zijn hoofd, duidelijk met minachting. Hij begrijpt de overdreven emotionele reactie van zijn dochter niet, noch de manier waarop zij in het leven staat. Lichtjes in de wind en murw door de rijkelijk gevloeide alcohol, heeft de grootvader echter geen zin in een ruzie. Hij hijst zich dan ook maar de trap op, zijn dochter nog een geïrriteerde blik nawerpend. Die blijft verweesd achter in de woonkamer.
De volgende ochtend krijgt Ishaia tot haar grote vreugde een opgewekte Mason aan de ontbijttafel. Hij vertelt zijn moeder en grootvader over zijn droom, waarin hij Tottenham de beker met de grote oren schonk. Ishaia luistert geboeid, blij als ze is dat haar zoon de gebeurtenissen van de vorige dag naast zich heeft neergelegd. Maar opa Arnold is niet overtuigd en werpt zijn dochter vanachter de krant die hij aan het lezen is een bedenkelijke blik toe, met als onderliggende boodschap dat zij de wilde dromer in haar zoon wat zou moeten temperen. Maar Ishaia’s vertrouwen in haar zoon is eindeloos en ze blijft dan ook geboeid luisteren naar hoe Mason in geuren en kleuren vertelt over hoe hij de trofee uiteindelijk in de lucht stak. Ze gaat zo op in zijn geanimeerde verhaal dat ze de eitjes die ze aan het koken was compleet vergeet, maar gelukkig is Mason in zijn nopjes vandaag en kan hij ook best vrede nemen met een hardgekookt eitje in plaats van een zachtgekookt. Hij schrokt zijn eitje naar binnen en kan niet snel genoeg naar school vertrekken, vastberaden om zijn klasgenootjes te vertellen dat hij ooit de Champions League zal winnen. Net voor hij vertrekt geeft hij zijn moeder en grootvader nog een knuffel, alvorens de achterdeur met een stralende glimlach achter zich dicht te trekken.
Arnold legt de krant neer op de met boordkruimels bezaaide keukentafel en kijkt zijn dochter streng aan. “Als jij die jongen niet realistischer gaat opvoeden, zal hij nog zo vaak en zo hard tegen de lamp lopen,” waarschuwt hij haar.
“Ach, laat hem nou, je ziet toch dat hij gelukkig is”, sust Ishaia.
Al fluitend komt Mason op school aan. Zodra hij de schoolpoort passeert, zet hij het op een lopen richting het voetbalveld aan de overkant van de speelplaats, goed oplettend dat hij niet struikelt over één van de vele losse betonnen tegels. Maar zonder dat hij erom vraagt remmen zijn benen af, tot hij in het midden van de speelplaats bijna tot stilstand komt. Hij komt om zich heen en ziet de blikken. Tientallen paar ogen kijken hem aan, niets- en alleszeggend tegelijk. Het is duidelijk dat iedereen al op de hoogte is van wat hem gisteren overkomen is, maar het is ook meteen net zo duidelijk dat hij niet op steun of troost moet rekenen. Niemand durft die arme jongen die moederziel alleen in het midden van de speelkoer staat te benaderen, laat staan aanspreken. Mason voelt zich verbrand, alsof hij radioactieve straling uitstraalt of patiënt nul is van één of andere besmettelijke ziekte. De toekomstige Champions League-winnaar wordt bikkelhard van zijn roze wolk getrokken en met beide voeten weer op de grond vastgespijkerd. Stilaan begint het tot Mason door te dringen: hij zal nooit een winnaar van de Champions League worden, maar voor altijd een slachtoffer van racisme blijven.
Tijdens de lessen staart Mason doelloos voor zich uit. Hij laat het zichzelf niet meer toe om nog te dagdromen, uit angst om opnieuw een droom meedogenloos doorprikt te zien worden. Maar ook even aan niets denken is hem niet gegund, zijn bijna comateuze toestand wordt onderbroken door een vraag van de leerkracht: “Mason, hoe heet het Zweedse meisje dat bekend is vanwege haar schoolstakingen voor het klimaat?”.
Hij moet zijn lerares het antwoord schuldig blijven, bij hem thuis volgen ze de actualiteit niet zo actief. Maar Masons aandacht is wel gewekt, hij luistert geboeid naar het vervolg van de les, waarin veel aandacht wordt besteed aan Greta Thunberg. Mason is onder de indruk van de vastberadenheid van het tienermeisje en kan het niet laten om zichzelf in haar te herkennen. Opnieuw besluit hij om al zijn moed bij elkaar te rapen. Hij mag niet toegeven aan de racisten, hij mag hen niet laten winnen, hij moet hun ongelijk bewijzen. Vervallend in oude gewoontes raakt Mason verzeilt in zijn gedachten, waar een ambitieus plan zich begint te ontwikkelen.
Na het belsignaal om kwart voor vier haast Mason zich terug naar huis. Hij kan niet wachten om zijn plan te vertellen aan zijn moeder en opa. Onderweg naar huis beeldt hij zich meermaals hun mogelijke reacties in. Die visualisaties toveren steevast een kamerbrede glimlach op zijn gezicht, wat hem keer op keer gefrons van voorbijgangers oplevert, maar in tegenstelling tot vanochtend op de speelplaats, maalt Mason dit keer niet om wat anderen over hem denken, want hij zal vroeg of laat iedereen tonen wie hij is en waar hij voor staat.
Eenmaal hij het blauw geverfde poortje met klassieke Victoriaanse tralies uit het net niet vastgeroeste slot heeft gewrikt, zet hij een eindspurt in door het smalle padje tussen hun huis en dat van de buren, dat uitgeeft op hun bescheiden maar verwilderde achtertuin. Hij trapt een rondslingerende bal het hoge gras in en nog voor hij de achterdeur volledig heeft opengezwaaid, roept hij zijn moeder en grootvader enthousiast toe wat hij van plan is: “Ik ga een brief schrijven naar de eerste minister!”
Terwijl Mason even uithijgt en een tweede adem zoekt, valt de achterdeur zachtjes in het slot achter hem en wisselen Ishaia en Arnold een verbaasde blik met elkaar uit. Na drie keer krachtig in en uit geademd te hebben, is de jongen klaar om zijn verhaal verder te zetten. “Ik ga hem uitleggen wat mij overkomen is en vragen of hij iets tegen racisme wil doen”, legt hij uit.
Ishaia, erg onder de indruk van het plichtsbewustzijn en de maturiteit van haar zoon, reageert enthousiast: “Wauw Mason, zo’n knap idee! Ik ga meteen pen en papier halen.”
Arnold ergert zich echter aan de zoveelste keer dat zijn dochter zijn kleinzoon blindelings steunt en besluit om, dan toch, maar in te grijpen in de opvoeding van Mason: “Jongen, denk je nu echt dat de eerste minister tijd heeft om elke brief die hij krijgt te lezen en om er dan ook nog eens op te reageren?”
Ishaia, die net terugkomt met een bic en kladblok in haar handen, is daar niet mee opgezet. Maar nog voor ze haar vader kan aanmanen zich niet te bemoeien met de opvoeding van haar zoon, antwoordt Mason op zijn opa: “Ik kan het toch maar proberen, een nee heb ik en een ja kan ik krijgen,” lacht hij.
Ishaia, opnieuw onder de indruk van de positieve ingesteldheid van haar zoon, werpt haar vader een schuine grijns toe en duwt Mason de pen en het papier onder zijn neus. De jongen stelt zijn geluk op de proef en toont nog het lef om de krant van Arnold van de keukentafel te schuiven, om zo wat plaats voor zichzelf vrij te maken. Zijn grootvader springt recht en bijna uit zijn veren. Zijn oude houten stoel, die net zo goed in een voetbalkantine anno jaren negentig had kunnen staan, duwt hij zo hard tegen de tafel dat Mason uitschuift met zijn pen. Maar de jongen laat het niet aan zijn hart komen, dit was toch maar een kladversie. Vanaf nu is hij vastberaden om zijn eigen ding te doen, ongeacht wat anderen ervan denken. Hij wuift zijn grootvader nog sarcastisch achterna, terwijl die wegstormt naar zijn stamkroeg.
In zijn mooiste geschrift, zijn woorden zorgvuldig wikkend en wegend, pent hij zijn verhaal en verzoek neer. Hopend op een wederwoord sluit Mason de brief af met het vermelden van zijn naam en adres, alvorens zijn epistel voorzichtig te plooien en in een envelop te schuiven. Een envelop geadresseerd voor Downing Street 10.
De volgende weken kan Mason maar aan één ding denken: “Zou de minister mijn brief al gelezen hebben? En zou hij al geantwoord hebben?”. Dat zijn de enige vragen die hem, aftellend naar kwart voor vier, bezighouden op de schoolbanken. Eenmaal het laatste belsignaal weerklonken heeft, spurt Mason telkens naar huis, naar de brievenbus. Wanneer hij de felrode bus opent, gaat hij als een wilde tekeer, op zoek naar een brief van de eerste minister, tussen alle reclamebladen en belastingbrieven. Dag in, dag uit, datzelfde vaste ritueel. Dagen en weken vlogen voorbij, maar Mason liet de moed niet zakken. Hij prentte zichzelf steeds dezelfde zin in, in die mate dat het dogmatische proporties aannam: “Misschien morgen wel.”
En op vijf maart was het zover. Een verzegelde enveloppe, met daarop het logo van de Britse overheid, geadresseerd aan Mason Adeoyi. Hij scheurt de mooie enveloppe open en ontvouwt de brief die erin zit. De eerste minister schrijft dat hij het verschrikkelijk vond om te lezen wat Mason overkwam en wenst hem veel sterkte wenst. Maar wat Mason veel interessanter vindt, is de belofte die de premier hem maakt. In de loop van de volgende week zou de familie Adeoyi hoog bezoek mogen verwachten, in het kader van een project om racisme in het voetbal aan te pakken op poten te zetten in samenwerking met hen. Mason gooit de brief uitgelaten tegen het plafond van de keuken en sprint hyperkinetisch in het rond. Ishaia en zelfs opa Arnold springen enthousiast mee. Wanneer ze terug neerzitten aan de keukentafel, wordt Arnold er zowaar emotioneel van: “Mason, het spijt me dat ik je zo laag heb ingeschat. Je hebt bewezen dat je tot veel in staat bent. Ik ben trots op je”, zegt hij met tranen in zijn ogen.
Ishaia lacht haar vader bemoedigend toe. Wat is ze trots op haar twee mannen. Ze wist dat Mason veel in zijn mars had, maar dit vindt ze toch wel echt straf. Nooit had ze verwacht dat iemand haar cynische vader nog zou kunnen omtoveren in een zachte teddybeer.
Het gezin verzegelt het prachtige familiemoment met een groepsknuffel. 5 maart zou wel eens de beste dag van hun leven kunnen zijn.
Mason vertelt de volgende dag aan iedereen op school die het wil horen, en ook aan hen die het niet willen horen, dat de eerste minister hem een brief geschreven heeft en zelfs een verrassing beloofde. Hij leest de brief zelfs voor in de klas. Nooit voelde hij meer trots dan op dat moment, daar vooraan in de klas. Dit keer geen knikkende knieën of gespannen zenuwen voor een spreekbeurt, maar puur genot.
Ondertussen staat Ishaia’s telefoon roodgloeiend. Blijkbaar had de premier een foto van Masons brief op Twitter geplaatst en was de pers daar boven op gesprongen. Zowat elke nationale krant vraagt om een interview met haar zoon. Hoewel ze haar best doet om hem af te schermen van een horde journalisten, geniet ze toch ook stiekem van die aandacht.
Arnold ten slotte doet die dag exact hetzelfde als wat Mason. In zijn stamkroeg schept hij op over de prestatie van zijn kleinzoon. De andere cafégangers hangen aan Arnolds lippen gekluisterd, zijn onder de indruk van het verhaal en feliciteren hem met de verwezenlijking van zijn kleinzoon. Maar niet iedereen is onder de indruk. Twee blanke zakenlui, strak in het pak, koffertje bij de hand, proberen Arnold voor schut te zetten in zijn stamkroeg: “Sinds wanneer kunnen zwarten schrijven?”, vraagt de ene smalend.
Zijn kompaan doet er nog een schepje bovenop: “Waar heb je trouwens een postzegel gestolen?”
Arnold springt van zijn barkruk, die achter hem net niet op de chihuahua van de cafébaas valt. De patron van de kroeg schreeuwt het uit, deels uit angst voor zijn kleine huisdier en deels uit woede voor het gevecht dat zich in zijn zaak ontvouwt. Arnold treedt echter uit zichzelf en zwaait wild met zijn armen om zich heen terwijl hij zich langs tafels, stoelen en andere cafégangers een weg baant door de bruine kroeg, klaar om de twee zakenlui aan de overkant van de toog te lijf te gaan. Op zijn gezegende leeftijd is Arnold weliswaar niet meer de meest wendbare, waardoor hij een klein rond tafeltje, dat al ondersteund werd door bierviltjes onder de poten, een ferme deuk geeft. Het bejaarde koppel dat daar rustig zat te genieten, kan nog net de vallende glazen rode wijn ontwijken. Arnolds twee beste vrienden hebben ondertussen de achtervolging ingezet en vatten hem uiteindelijk bij de kraag van zijn lange donkerbruine jas. Door zijn kompanen wordt hij tot kalmte aangemaand. Masons grootvader maakt dan ook dezelfde redenering als zijn kleinzoon en prent zichzelf in dat zij het niet waard zijn dat hij zich kwaad maakt. Als er iets is wat zijn kleinzoon hem geleerd heeft, dan is het wel niets geven om wat anderen over je denken. Terwijl hij zijn jas glad opnieuw glad strijkt, werpt hij de twee heren nog een scherpe blik toe, alvorens zich te verontschuldigen bij het oude koppeltje en hen twee nieuwe wijntjes aan te bieden.
Na een amusante namiddag op café, besluit Arnold op tijd naar huis te vertrekken, zodat hij daar al is wanneer Mason terugkeert van school. Maar in het donkere en sinistere steegje achter de hoek van hun straat, dat hij ’s nachts steevast vermijdt door een blokje om te lopen, hoort hij twee mannen hem roepen. Arnold weet de stemmen al snel thuis te brengen, de twee zakenmannen uit de bar zijn hem gevolgd. Hij kan niet verhinderen dat zijn gezicht vertrekt en lijkbleek uitslaat, maar denkt dan terug aan zijn kleinzoon. De grootvader prent zichzelf in dat hij de angst voor de twee racisten niet mag toelaten. Hij haalt dan ook diep adem, zet zijn beste pokerface op en draait zich zelfverzekerd om, klaar om het duo eens goed zijn gedacht te zeggen: “Weet je, ik vind het erg zielig dat jullie het nodig vinden om een twaalfjarige af te breken.”
De twee mannen komen met gebalde vuisten en stevige stappen dichterbij, maar Arnold blijft stokstijf staan met zijn handen in zijn zij, alsof hij superman himself is. Hij wil bewijzen dat hij niet onder de indruk is en besluit om zijn tirade verder te zetten: “Het bewijst alleen maar dat jullie twee heel zielige … “
Arnold krijgt echter niet de kans zijn zin af te maken, onderbroken door een harde stomp in de maag. De grootvader zet twee wankele stappen achteruit, terwijl hij zijn drastisch versnelde ademhaling onder controle probeert te krijgen. Zijn tegenstanders tonen echter geen genade en maken van Arnolds evenwichtsverlies gebruik om de oude man te vloeren. De grootvader valt achterover en komt met zijn hoofd eerst in een plas neer, het water de impact op het asfalt verzachtend. Maar Arnold voelt meteen bloed door zijn grijze haren achterop zijn schedel stromen, waarna het zich vermengt met het op de grond opgestapelde regenwater.
Wat al langer duidelijk was, wordt door enkele schoppen van de zakenmannen nog maar eens bevestigd: op genade moet Arnold niet rekenen. Roerloos wordt hij voor dood achter gelaten.
De telefoon van Ishaia rinkelt opnieuw. Klaar om de zoveelste journalist af te schepen, is wat ze te horen krijgt een donderslag bij heldere hemel. “Spreek ik met Ishaia Adeoyi?”, klinkt het aan de andere kant van de lijn.
Al zuchtend geeft een Ishaia een bevestigend antwoord, nog in de illusie dat ze een zoveelste journalist vriendelijk moet bedanken voor de interesse. Maar dan hervat de andere stem haar uitleg: “Uw vader is opgenomen in het South-London Hospital. Hij werd gevonden in een steegje, waar hij vermoedelijk aangevallen werd. De verwondingen zijn ernstig en gezien zijn kritieke toestand is de kans dat hij het haalt klein. We houden u verder op de hoogte.”
Ishaia is overdonderd, probeert te spreken maar krijgt geen woord over haar lippen en laat de telefoon op de grond vallen. Bewegingsloos staart ze in het ijle voor zich uit. De krakende achterdeur wekt haar uit die trance, Mason komt net thuis van school. Hoe moet ze dit in godsnaam aan haar zoon vertellen?
Bang en in stilte wachten Mason en Ishaia op meer nieuws uit het ziekenhuis. De zoemende filter in de visbokaal versterkt als een soort mantra de trance waarin ze zich allebei bevinden. Alsof hun geest hun lichaam verlaten heeft, kunnen ze louter voor zichzelf uitstaren. Tot 20u32. De telefoon rinkelt opnieuw en het harde verdict klinkt: hun vader en grootvader heeft het niet gehaald. 6 maart zou wel eens de slechtste dag uit hun leven kunnen zijn.
Vijf dagen later komen Mason en Ishaia terug thuis, na de begrafenis van hun opa en vader. Samen zitten ze in de zetel, beiden compleet gebroken en verslagen. Ironisch genoeg heeft de nuchtere Arnold al de positiviteit uit de mensen die hij achterlaat weggezogen. Voor Mason is alles opeens erg relatief geworden. De brief van de eerste minister, waarmee hij nog geen week geleden dolgelukkig was, zou hij nu meteen opgeven om zijn grootvader nog even te kunnen spreken. Hij heeft zelfs niet meer de fut om zich in te beelden wat die belofte van de eerste minister zou kunnen zijn.
Tot plots de deurbel gaat. Mason opent de deur en staat versteld. Voor hem staat de imposante verschijning die een maand geleden zoveel indruk op hem maakte, in de studio van BBC. Rio Ferdinand. De ex-profvoetballer wenst Mason meteen veel sterkte, maar dat is niet de reden van zijn bezoek. Ferdinand doet een plan uit de doeken, om een project op te starten dat de strijd zal aangaan met racisme in het voetbal. De analist zal er samen met Mason en Ishaia zijn schouders onder zetten, als zij eraan willen meewerken. Mason reageert dolenthousiast en het doet Ishaia enorm veel plezier om haar zoon nog eens te zien lachen. Over de naam van het project hoeven ze niet lang na te denken: de Arnold Adeoyi Foundation.