De gestolen lente

Sinaasappelsap op mijn pantoffel. 

Pannenkoeken op het fornuis. 

Granaatappelpitjes ter garnering. 

Er bestaat een universum waarin jij nooit koud voor mij was.

Zonnevanger voor het raam.

Reflecties op de muur.

Lente als satijn.

Er bestaat een universum waarin jij nooit koud voor mij was.

Kaneel in de lucht.

Spetters op het tafelkleed.

Lavendel voor siroop.

Er bestaat een universum waarin jij nooit koud voor mij was.

Vlinder in de kamer.

Aardbeien in de tuin.

Liefde in overvloed.

Er bestaat een universum waarin jij nooit koud voor mij was.

Sinaasappelsap op mijn pantoffel. De regen van de gestolen lente tikt op mijn raam. Ik wil niet geconfronteerd worden met het gemis. Mijn geduldige gedachten moesten mijn verlangen bedaren, maar toen de wind alle beginnende bloesem van de bomen trok, rouwde ik om alles wat niet mocht zijn. In dromen was ik nooit gierig met liefde. Maar ik ontwaak met een brandende keel, van alle vuurvlinders die ik inslikte vóór ze uit mijn mond konden ontsnappen. Op mijn nachtkastje, boeken vol woorden die ik nooit zei. De gevallen blaadjes van de ranonkels vangen het licht op dat door de gebrekkige gordijnen schijnt.

Pannenkoeken op het fornuis. Ik denk dat mensen altijd al zeiden dat liefde vroeger beter was. Maar ik weet niet of ik dat geloof. Vroeger was alles zogenaamd beter. Ik denk aan alle vrouwen die voor mij kwamen. Misschien was liefde vroeger beter omdat een van de twee niet weg kon.

Granaatappelpitjes ter garnering. Je weet pas dat de liefde afneemt op het moment dat het onomkeerbaar is. Wanneer het alleen jij is die in zijn borstkas wil duiken, en hij niet in de jouwe. Als het kon ging ik dwars door zijn huid, en zou ik zijn hart omhelzen met het mijne. Ik mag dan wel vloeistof worden met zijn aanraking, mijn kwetsbaarheid is een nutteloos wapen in mijn gevecht tegen de tijd. Het huis was rottend en ik sloeg tegen de muren tot de giftige dampen me ziek maakten. Hij was allang vertrokken. Dus kampeerde ik op een gitzwart kiezelstrand. Met een dreigende zee die me vroeg of laat zou komen halen. Ik besloot niet te wachten op haar vloed. Ik liep vastberaden haar onstuimige water in. De momenten dat de golven je omverslaan, en je kopje onder duwen in het donkere water tot alle lucht uit je longen is, zijn verademend. Ik marineerde in het water tot haar golven me eruit duwde. Ik ben niet langer bang voor de duisternis van dit strand. Ook niet voor de diepte van de zee. Ik bezoek haar wanneer ik moet bezinnen. Op de weg terug passeer ik zijn nieuwe huis, zijn voortuin bezaaid met zwarte kiezels.

Zonnevanger voor het raam. Langzaam maar zeker kwamen de zon en de maan tegenover elkaar te staan. Met het doven van het licht kropen giftige takken langs mijn benen omhoog. ‘Als de plant mijn hoofd bereikt, laat zijn bladeren dan mijn oren bedekken. Toe, bescherm mij tegen de woorden van zij die onwetend zijn. Ik zal mijn bestaan verpakt in prikkeldraad leven, smachtend naar maanlicht. Maar laat mij stilte kennen van zij die de grip van de plant vreemd zijn.’ Een decennium leefde ik in zijn houdgreep. De ijzeren grip die de plant om mij, en veel andere vrouwen, had, leek strakker te worden met iedere traan. Alsof we hem waterden.  

Reflecties op de muur. Ik ben niet langer een allesvernietigende bosbrand. Ik ben een openhaard die mensen aantrekt met haar warmte. Die warmte voel ik wanneer bloed zich haast om de kleur van liefde aan mijn wangen te geven. De lipstickkussen op mijn spiegel, mijn haren samen gevormd tot een grote krul in mijn staart, er is geen cel in mij die mijzelf kan haten. Ik streel mijn schenen en kus mijn knie voordat ik mijn wang erop laat rusten. De warme zomerwind blaast het zeewater van me af. De lucht lijkt een pastelkleurig schilderij. Leven is zacht, ik ook.

Lente als satijn. Gedachten aan hem komen in dichtvorm. Hij is een wilg en hij moet dansen in de wind. In zijn haren hangen de schommels van elfjes. Ik wilde niets liever dan mijn nagels in zijn ruggengraat prikken. Om hem te doen strekken naar de zon. Zijn wimpers zijn als de vleugels van een vlinder. Ik werd getroffen door bliksem en mijn hart vatte vlam. Hij is de herinnering dat wij niets meer zijn dan slaven van de liefde. Hij sprint door de indigo nacht. Op zoek naar de grens tussen vieren en vluchten. Hij loopt in zeven sloten tegelijk. Verdrinkend in het bordeauxrode water. In de verte waakt een zomerlinde over hem. Haar schors brandt met de klank van zijn mineur zang. Haar wortels reiken naar hem, maar hij zal het nooit weten. Zij werd getroffen door bliksem, en smeult buiten zijn blikveld. 

Kaneel in de lucht. Toen hij me bezocht, had ik hem een extra dik glas gegeven, zodat zijn thee niet snel zou afkoelen. Hij zou na één naar huis gaan. Ik liet het lege glas een week op tafel staan. Vóór ik het afwaste drukte ik mijn lippen op de plek waar die van hem stonden. Nu prikken zijn ogen in mijn rug in drukke gangen. Het zijn niet zijn bemoedigende vingertoppen in mijn ruggengraat, maar koude, ijzeren hooivorken. De handen rond de stelen vlochten ooit mijn haar. Waren het niet altijd vrouwen die hun zusters als heksen aanwezen? We zijn niets meer dan krabben in een mand. Zodra één bijna weet te ontsnappen, trekt de rest haar terug de mand in. Het is niet liefde die verbindt, het is haat. 

Spetters op het tafelkleed. Hoe komt het dat dezelfde actie een man op een voetstuk zet en een vrouw op de brandstapel? In welke wereld moet liefde schaamtelijker zijn dan haat? Als tienjarige kerfde ik de naam van mijn geliefde naast de mijne in een boom. De wijzende vingers de dag erna op school bleven me altijd bij. Ik zei dat ik dat niet had gedaan maar de schrammen op mijn handen vertelden een ander verhaal. Er is iets melancholisch moois aan onbeantwoorde liefde, tot de publieke vernedering komt. Tot je naar die brandstapel gesleept wordt en iedereen interesse heeft om jouw ondergang bij te wonen.

Lavendel voor siroop. Hij kon een kolenmijn verlichten met zijn stralen. Zijn priemende ogen van diamant, vlijmscherp was hij. Ik werd zijn nieuwe fixatie. En zo overleefde de kleine kanarie de kolenmijn, ze bevriendde het gevaar. Hij was als een blauwe lucht met dreigende wolken: je moet naar buiten rennen om je was binnen te halen vóór de storm losbarst. Zijn sigaretten golden als signaal voor de volgende explosie. Tot die tijd leef ik in zijn kielzog. De hyena’s dansen op zijn hartslag. En op de mijne, als hij dat wil.  Wanneer de apex predator je verkiest, weet je nooit hoelang het duurt tot je zijn volgende maaltje zal zijn. De tanden in mijn schouder zullen niet van hem zijn. Het zijn de hooivorken die ik ken.

Vlinder in de kamer. De scherven op mijn slaapkamervloer maken mij een gijzelaar van mijn dekens. Met mijn arm uit het bed raak ik de grond, daar liggen geen flessen. Ooit sloop ik als een vos door tuinen. Zoekend naar een veilige plek om te rusten in zacht mos. Ik heb meer eelt nodig om deze grond te kunnen bewandelen. Op zondag komt mijn moeder langs voor thee. Met haar sluiten van de deur springt er een cirkel van de muur. Zullen mijn voeten ooit opgewassen zijn tegen de scherven? Scherven van gebroken cirkels, geen flessen.

Aardbeien in de tuin.  Er bestaat een liefde waarover gedichten worden geschreven. Misschien was ik verslaafd aan afwijzing omdat ik geloofde dat liefde niet zonder lijden kon bestaan. Mijn hart mag dan zwaar zijn van al het leed dat ik het liet doorstaan, ze slaapt nu zacht in de omhelzing van mijn ribbenkast. Ik gaf mijn vergiftigde lichaam terug aan de aarde, en daarmee alle haat die het huisvestte. In mijn dromen kunnen mijn muzen pianospelen. Ik kan niet houden van hen die de zee vrezen en verdrinken in sloten. Maar ik kan wel vergeven. Ik zocht tijdens volle manen: in uitbarstingen en instortingen, in golven die mijn benen week maakten en uiteindelijk in bebloede lakens, maar ik kon het niet vinden: de verdoemenis van de vrouw. Wellicht is het niet ons lichaam dat ons haat, maar de schepper ervan. Het zijn niet wij die liefde niet waardig zijn, het zijn de muzen die niet in staat zijn het te uiten. Dus, vertel mij, wie is er nu meer verdoemd? 

Liefde in overvloed. Akkoorden die het woord ‘pijn’ spellen klinken dof onder water. Er bestaat een heks met gouden haren wier stem de vloek over vrouwen doet doorbreken. Er komt een nieuwe tijd aan. Nu zit Liefde op mijn keukenvloer met een lange vlecht. Ze drinkt hibiscusthee en bekent haar eenzaamheid. Zij en ik maken een avondwandeling en ze leent mijn lipgloss. Mijn bed mag leeg zijn, maar mijn hart is vol. Liefde was altijd dichtbij geweest, we zaten samen in een mand op het strand. Ik open de gordijnen en de lucht is als een pastelkleurig schilderij. De lente was nooit gestolen, ze was verlegen.

Er bestaat een universum waarin jij nooit koud voor mij was.

Wil je dat anderen dit ook lezen? Deel!

Zeen is a next generation WordPress theme. It’s powerful, beautifully designed and comes with everything you need to engage your visitors and increase conversions.

More Stories
Lichtjes die bij een basisschool zijn opgehangen tijdens de Noorderlicht Parade
Licht en kunst flonkeren in Antwerpen-Noord tijdens Noorderlicht Parade