Na enkele dagen strikte quarantaine, gevuld met wandelingen (je kan het gerust ‘strompelingen’ noemen) van mijn bed naar de televisie, begaf ik me eindelijk buiten mijn ‘kot’. Op zich helemaal niets wereldschokkend, ik ging een brief posten voor mijn lief – zo romantisch ben ik wel – maar zelden was naar buiten gaan zo prettig.
Het was niet alleen de verse buitenlucht en het natuurlijk licht die me deugd deden, maar het waren de witte lakens, handdoeken en wimpels die uit de ramen bengelden die me blij verrasten. Je moet weten dat mijn straat niet echt een liefdevolle ‘ons kent ons’ straat is. Vorig jaar werd hier het eerste straatfeest ooit georganiseerd en daar kwam – zoals dat hier in Zwijndrecht nogal plat gezegd wordt – drie man en een paardenkop op af. Wanneer het hele land vlaggen hangt omdat een of andere Belgische ploeg het eens goed doet in een sport, blijft onze straat kaal.
Ook tijdens het dagelijkse applaus voor de zorgverleners, blijft het in de Richard Orlentstraat muisstil. Tevergeefs voor mijn moeder, die graag zou applaudisseren, maar die het alleen niet durft. Ze luistert dan maar naar het applaus dat je uit de andere straten, in de verte kan horen. Maar toen ik me voor het eerst in dagen weer buiten begaf en al die witte wimpels zag wapperen, kreeg ik kippenvel op elk plekje van mijn lichaam en een enorme glimlach die de hele dag niet verdween. Mijn straat is er een van stille solidariteit. Niet te druk, niet te luid, maar op zijn eigen manier warm.