Mijn baas zit altijd op dezelfde plek als hij slecht nieuws brengt. Op de hoek van zijn bureau, met zijn handen gevouwen in zijn schoot. Het is niet druk op kantoor, de meeste mensen van verdiep 2 zijn al naar huis vertrokken. Nu resteren alleen nog de stagiaires. Zij waken over verdiep 2 als trouwe honden. De stagiaires zijn er altijd net voor hun baasje aankomt, en ze vertrekken net nadat hij vertrekt. Zo is het al weken.
De eerste keer dat John slecht nieuws bracht verliep als volgt: Hij ging op de bank zitten, vouwde zijn handen in zijn schoot en zuchtte diep. De gehele verdieping legde hun werk neer om te luisteren. Ik, en de andere stagiaires wisten niet wat er gebeurde. Er viel een oorverdovende stilte. Dan richtte hij zijn blik naar Sarah, de stagiaire aan het bureau aan de andere kant van de zaal. Nu richt John zijn blik op mij.
John heeft een zorgvuldig gekamd kapsel, hij draagt een strakblauw hemd en houdt altijd de bovenste zeven knopjes open. Dat is minstens een knopje te veel. Hij draagt altijd een sterke colonne en heeft een beginnend bierbuikje. John is waarschijnlijk begin dertig, maar hij ziet er ouder uit. Tweeënveertig misschien. Deze job heeft dat effect. Vorige week heb ik bij mezelf de eerste rimpels opgemerkt. Ik ben 24.
Ik had John eerst als het wilde type ingeschat. De charismatische redactiechef die op het einde van de dag nog een rondje trakteert in de lokale kroeg. Maar die losse knopjes zijn misleidend.John heeft een hoge dunk van zichzelf. Drie weken geleden had hij Sarah om een afspraakje gevraagd. Ze waren romantisch gaan dineren, hadden gulzig een fles wijn gedronken en hadden een prettig gesprek gevoerd. (Aldus Sarah.) Sarah had de andere stagiaires de dag erna verteld over de wilde avond. Diezelfde dag zou Sarah ontslagen worden. Andere onwetende stagiaires hadden hetzelfde lot geleden. Ik had geen romantisch voorstel gekregen.
Nee, mijn gebrekkigheid ligt ergens anders. Maar dat wisten de andere stagiaires niet, en hun kritische blikken vielen over mij.
Ik was journalist geworden omdat ik een vurig verlangen had om de wereld te informeren. Ik zou de kortzichtige Vlaming uitleggen hoe het echt zat. Ik ging corrupte opiniemakers het vuur aan de schenen leggen in zinderende interviews. In de realiteit had ik de eerste weken van mijn stage niets anders gedaan dan voorspelbare persberichten omzetten in voorgekauwde artikels. Gisteren was hier eindelijk verandering in gekomen.
John had een bruine map op mijn bureau gegooid. De randjes van de map waren verkleurd en de voorpagina was bijna onleesbaar. Dit was de researchmap over G. William. William was als een personage uit een horrorfilm. Hij had in de jaren 90 vier meisjes vermoord door hun drankjes te vergiftigen met rattengif. William werkte nu als barman in een bar iets verderop mijn appartement. John wou dat ik hem interviewde, ik leek namelijk op een van zijn slachtoffers. Dit was mijn kans.
Ik had het interview absoluut verknald. William was een hervormd man. Hij was getrouwd en samen met zijn wederhelft had hij de bar gekocht. Zijn vrouw was zwanger, ze gaan het kind George noemen. En ze hadden een kat geadopteerd. Op de achtergrond klonk Purple Rain van Prince. William had spijt van de moorden die hij in de jaren 90 had gepleegd. Ik had een stuk geschreven over hoop en tweede kansen. Niet het stuk over onrechtvaardigheid en gruwel waarop John zat te wachten.
John opende zijn mond, en als de doos van Pandora, bracht hij me mijn grootste gruwel: een laatste kans. Binnen twee uur had ik een interview met priester Jacobs.
***
Gelovigen hebben mij altijd gefascineerd, christenen zeker. Wie zijn die monsters die geloven dat dieven, leugenaars en heidenen voor een eeuwigheid moeten branden in een hete vlam? Hoe is het om werelds geluk op te geven voor een God die de wereld laat leiden terwijl hij, vanuit de hoogte, neerkijkt op zijn kinderen? Dat is niet een God waar ik in wil geloven, sterker nog, dat is geen god die mijn geloof verdient. Maar zij die kiezen om dat wel te doen, moeten toch sadisten zijn? Fascinerend.
Ik had heel mijn schoolcarrière onderwijs gevolgd in het katholieke onderwijs. Vooraan in de klas stonden nonnen met lange witte rokken en ongelakte nagels die akelig over het schoolbord schraapte. Vaak had ik de bedenking gemaakt; Staan nonnen niet dichter bij Lucifer dan bij God? Met hun harde stemmen en hun wrokzuchtige linialen. Over vergiffenis hadden onze nonnen in elk geval nooit gehoord.
Priester Jacobs verwacht mij om 12 uur stipt in de Sint-Antoniuskerk. De kerk behoort tot één van de mooiste neogotische kerken van Antwerpen. De hoofdingang bevindt zich aan de zuidkant. Op de halfronde nis, boven de deur, stonden ooit de beelden van de Franciscaanse heiligen. Nu staat er nog maar één beeld, dat van de heilige Sint Ludwig. Rechts naast de kerktoren ligt een binnenpleintje dat wordt gescheiden door een tuinmuurtje. Als ik op mijn beide tenen sta, kan ik net over het muurtje piepen. De tuin ligt wild en onverzorgd. Aan de linkerkant van de kerktoren bevindt zich een kapel met een groot Mariabeeld, de Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes, de beschermheilige van de zeelui. De lood-in-glasramen zijn versierd met bloemmotieven. De kleuren zijn niet te fel en leidden niet af.
De grote, ijzeren deuren van de hoofdingang staan open. Ik word verwacht. Het is tien over twaalf. Als ik naar binnenwandel word ik opgewacht door een aanzienlijk groot kruisbeeld. Jezus kijkt me recht in de ogen. Ik sla snel een kruisteken met het heilige water en ga zitten. Mijn hart gaat sneller slaan. Het grote kruisbeeld is zwaar en uit hout gesneden, het kan elk moment op me neervallen. Priester Jacobs en de andere gelovigen vertrouwen misschien op de bescherming van God, maar ik ben er niet zo gerust op.
‘U moet de journaliste zijn.’
‘Dat klopt.’
Priester Jacobs staat achter me. Ik had hem niet horen binnenkomen. Jacobs was nog jong, misschien begin dertig. Aan weerzijden van zijn ogen stonden lijntjes van vermoeidheid en zijn haar begon te grijzen, maar er was geen ontsnappen aan; priester Jacobs en ik waren oude vrienden. Ik had hem al eerder ontmoet, en dat was nu zes jaar geleden, maar er was geen vergissing mogelijk.
‘Ik moet ervandoor, het spijt me.’
***
Elke keer dat we seks hadden, vertelde ik Thomas prachtige bijbel-verhalen. Ik was niet gelovig, ik was nooit gelovig geweest, maar de Bijbelverhalen waren een relikwie uit mijn periode in het katholieke onderwijs. Wellicht had ik ook de bedoeling om voor wat afleiding te zorgen. Maar bovenal hield ik ervan om naast een man weg te dromen terwijl onze lichamen loom en voldaan in slaap wegdommelden.
Genoot Thomas van mijn verhalen? Dat weet ik niet. Mijn storytelling was vaak chaotisch. Vaak herinnerde ik mij niet meer het volledige verhaal, en sprong ik van de hak op de tak. Af en toe gaf ik het verhaal mijn eigen draai. Dat deed ik zo vaak dat het onmogelijk was geworden om het verschil te merken tussen het echte Bijbelverhaal en mijn eigen fantasie. In mijn verhaal was Josef boos op Maria wegens haar ontrouw en Maria Magdalena vooral een carrièrevrouw.
Hoe dan ook, Thomas luisterde vol overgave naar mijn verhalen. Ik had hem geen enkele keer betrapt op het afdwalen.
Thomas was 24 toen, vier jaar ouder dan ik, en hij was geen schoonheid. Zijn donkerbruine haar had een groene schijn en plakte vettig tegen zijn voorhoofd. Hij droog altijd veel te grote kleren die als een patatzaak over zijn magere lichaam vielen. Thomas rookte zelfgerolde sigaretten en die geur plakte aan zijn huid. Hij had prikkelende haren op zijn onderkin en bovenlip. Zijn gezicht was niet onaantrekkelijk, maar opmerkelijk zou ik het ook niet noemen. Hij had diepe donkere ogen waarin je kon wegdromen, maar ze staarden altijd leeg voor zich uit. Het was alsof hij hoopte op iets meer, maar te moe was om ernaar op zoek te gaan.
Elke vrijdag, na de les, kwam hij me ophalen aan de schoolpoort. Dan kroop ik achteraan op zijn motortje, een kleine Vespa in een zwarte kleur met een lelijke deuk vlak naast het stuur, en reden we dieper het dorp in naar mijn huis. Ik woonde in een kleine arbeiderswoning op de tweede verdieping. Ik deelde een kamer met mijn kleine zus, maar die ging vrijdag naar de dansles dus voor nu hadden we de kamer voor ons alleen. In de kleine supermarkt om de hoek, kochten we twee biertjes en wat cocktailnootjes en zo begon onze avond.
Als dit ritueel achter de rug was dan dronken we bier in bed. Thomas rookte zijn eerste sigaret van de avond en, zonder dat één van ons iets hoefde te zeggen, trokken we onze kleren uit en begonnen we te vrijen. Seks met Thomas was nooit indrukwekkend. Het was eerder alsof we een taak vervulden die de maatschappij ons had opgelegd. Misschien was hij daarom priester geworden.
***
William had een ongetrouwde tante. Ze had nooit haar grote liefde gevonden, ze vond mannen maar niks, en een carrière zat er ook niet in. Ze was eind de veertig en depressief, er viel haar niets anders te wachten dan het klooster. Ze had William haar kat achtergelaten, en wat geld om het café te beginnen.
‘Er was niets met haar aan te vangen’, besluit William.
Zijn tante was vorige week gestorven. William legde het niet verder uit en ik vroeg er niet naar. Het was stil in het café. Mijn stuk over hoop en tweede kansen had blijkbaar geen nieuwe klanten opgeleverd. Misschien had het zelf klanten afgeschrikt. Wie komt er nu naar het café van een seriemoordenaar?
‘Sinds gisteren is er niemand meer binnengekomen’, zegt Williams vrouw.
‘Het is nog vroeg.’
‘Dat is het niet.’
Er valt een oorverdovende stilte. Williams kat springt op mijn schoot en begint te spinnen. Als ik mijn hand in zijn haren wrijf, haalt hij plots scherp naar me uit. Mijn hand wordt getekend door twee rode lijntjes. Het brandt. Ik heb katten nooit aardig gevonden. En die gevoelens leken wederzijds een rol te spelen.
‘Het lijkt me beter dat je vertrekt’, zegt Williams vrouw.
***
Voor zover ik het kon weten, leek Thomas mij niet te herkennen. Hij had al mijn vragen rustig beantwoord en nu zaten we op het terras met een kopje koffie. Het interview was goed verlopen. Niet dat dat nog uitmaakte.
Priester Jacobs vraagt of hij al mijn vragen heeft beantwoord. Ik knik, maar leg uit dat dat niet is waarom ik terug ben gekomen. Voorzichtig neem ik een slokje van mijn espresso. De koffie smaakt bitter, met noten van vanille en verbrande hazelnoot. Ik doe er snel twee klontjes suiker in.
‘Ik ga ontslag nemen.’
‘Waarom?’
‘Journalistiek is niets voor mij.’
Thomas vraagt waarom ik dan terugkwam voor een interview. De zon schijnt fel in mijn ogen. Thomas en ik hadden elkaar hiervoor, zes jaar niet meer gezien, en nu herinner ik mij weer waarom: zijn onverbeterlijke nieuwsgierigheid. Hij wou meteen alle antwoorden. Waar was ik geweest? Had ik iemand nieuw leren kennen? Hoe was mijn relatie met mijn ouders? Waarom droeg ik altijd rode lipgloss? Zucht. Een job in de journalistiek zou hem goed passen.
‘Thomas, waarom ben je priester geworden?’
Priester Jacobs, Thomas, zakt dieper in zijn stoel. Ik kan de wieltjes in zijn hoofd zien draaien. Zou hij mij herkennen? Of is hij mij vergeten? Even tikt hij met zijn twee vingers tegen zijn onderlip, alsof hij een onzichtbare sigaret rookt. Mogen priesters roken? Zou Thomas, na een saaie misviering, naar zijn kantoortje achter de kapel sluipen om een sigaret rollen? Ik beeld me in hoe het kleine donkere kamertje zich met rook vult. Het Mariabeeld in de hoek begint te hoesten en Jezus reikt naar beneden om de sigaret uit te doven. De rook klaart op.
‘Eva?’
Ik knik.
‘Waarom zei je niet eerder iets?’ vraagt Thomas.
‘Is het mijn fout?’ De vraag brandt een gat in mijn maag. Ik kan me op niets anders concentreren. Ik grijp mijn sigarettendoosje uit mijn handtas. God wat doet hij er lang om. Ik steek een sigaret op en sluit mijn ogen. Voor het eerst in mijn leven zeg ik een gebedje. Laat het alsjeblieft niet mijn fout zijn. Ik blaas de rook uit mijn longen, als een offer aan God. Aanvaard God offers? Ach ja het kan alleszins geen kwaad om te proberen.
‘Het is niemands fout’, zegt Thomas. ‘Het is gewoon mijn roeping.’
Ik geef geen antwoord. Dit is alles wat ik moet weten. Ik sta op en vertrek, dankbaar voor de wederzijdse stilte. Het is tijd om op zoek te gaan naar mijn eigen roeping.