Mijn raam staat open en er zijn alleen vogels te horen. Geen mens komt nog op straat, behalve een paar hangjongeren die niet snappen wat een samenscholingsverbod is. Sommigen van hen hoor ik hoesten. Daar wordt uitgebreid mee gelachen: “Help ik heb corona, ik stik, vaarwel!” Zij maken zich geen zorgen en dat is een enorm contrast tegenover de winkelende meute.
Met volle karren staat iedereen opgepropt in de winkel. De regel van 1 meter afstand wordt omvergeduwd net zoals ik. Mensen grabbelen wat ze kunnen, zelfs uit anderen hun kar als die even wegkijken. Overal komt er haat op de zogenaamde hamsteraars. Toch vraag ik mij af of niet iedereen een beetje meer heeft meegenomen dan normaal. Een beetje is oke maar 2 volle karren vind ik toch overdreven. Iedereen ziet anderen veel eten meenemen, dus iedereen volgt voor moest er toch een tekort zijn.
Mensen raken in paniek door elkaar. Ze volgen en luisteren naar anderen, maar ze zouden beter naar specialisten luisteren. Het probleem is dat die elkaar tegenspreken en dat zorgt voor angst. Ook bij mijn familie.
Het probleem is het grote contrast tussen de bevolking. De één neemt het niet serieus en heeft contact met iedereen, de ander neemt het te serieus en slaat een voorraad in voor een heel leger. Dat contrast moet kleiner.