Als morgen maar weer voorbijgaat, dacht ik.
De regendruppels op mijn ramen vormen uitgedroogde vlekken. Mijn haar is in krullen opgedroogd, mijn Nike-schoenen vechten met de bodem van de vuilbak en mijn vieze kleren liggen al met veel Vanish te draaien in de wasmachine. En ik? Ik staar met een vertroebeld zicht en pandaogen naar buiten, terwijl ik me nog meer ingraaf in mijn blauwe joggingpak. Ik aanschouw hoe de wolken tegen de zon drummen, om haar maar niet in volle gedaante en schoonheid te laten ondergaan. Frank had zon voorspeld vandaag, maar het werd regen.
Het is altijd een stralende zomerdag wanneer ik het zonnetje kan zijn in andermans leven of wanneer ik mijn geluk vind. Maar het stormt altijd wanneer ik verdrink in mijn eigen regen. Het gevecht tussen twee natuurlijke krachten van Moeder Natuur is ook een gevecht dat ik in mij voer. Wie de strijd zal winnen, weet ik nog niet. Wat ik wel weet, is dat ik sowieso verlies.
Na een dag vol zeiknatte kleren, uitgescheurde kartonnen shoppingtassen, zeurende mensen, diepe plassen en donkere wolken lijkt het alsof de dag toch nog even wil komen glimlachen. Een zonnestraal komt op mijn broze en met acne gevulde huid liggen. De kracht van de zonnestraal werkt op me in. Ik voel van alles tegelijk: warmte, troost, moed en misschien ook wel een sprankeltje hoop. Het is alsof ze daarboven weet wat ik nodig heb. Alsof ze weet dat ik mezelf al lange tijd te weinig liefheb. Alsof ze weet dat ik mezelf al lange tijd vergeet. Ze fluistert me toe dat ik het licht eens moet aansteken in die duistere bovenkamer van me.
Mijn voeten worden licht, mijn hoofd duizelt en mijn ogen vallen met de zwaartekracht mee.
“Het komt goed met me. Ooit komt het echt wel goed”, fluister ik mezelf in.
Het lijkt alsof alles rondom mij tegen me aan het schreeuwen is. Het gefluit van de vogels klinkt te schel, het draaien van de vaatwas bonkt in mijn hoofd en de koffiemachine trilt heel de huiskamer bijeen. Ik hoor het gesnuif van papa, de zware ademhaling van mama en mijn eigen hartslagen.
De stilte doorbreekt de stilte.
Papa en ik werpen een bezorgde blik naar elkaar. Een blik van wanhoop. Wat moeten we zeggen? Wat gaat er gebeuren? Wat staat ons te wachten? Vragen die niemand kan beantwoorden, maar waar we zelf snel genoeg het antwoord op zullen geven.
Dan rusten onze ogen op mama. Daar blijven ze enige tijd plakken. Mama ziet er vermoeid uit. Haar denkrimpel zit nog wat dieper ingegraven tussen haar twee wenkbrauwen. Haar oogleden zijn gezwollen van het vocht. En de wallen onder haar ogen zijn nog wat lager komen te hangen. Mama zal altijd mama en partner willen zijn. Ze zal altijd onze zorgen willen dragen terwijl ze zelf al zoveel gewicht met zich meesleurt. Maar het is tijd dat mama het mama- en partner-zijn even loslaat en even alleen zichzelf is.
Mama recht haar rug, om ons gerust te stellen dat ze niet gebukt gaat onder de kopzorgen. Maar ik weet wel beter, wij weten wel beter. Mama is er ook niet gerust in.
Mijn ogen ontwaken in het felle licht dat mijn slaapkamer binnen dringt. In totale paniek word ik wakker.
Meteen vormt er zich een waterval van regendruppels en tranen. Ik schiet trillend omhoog. Mijn handen verdwijnen in mijn kastanjebruine krullen, tot mijn vingers de wortels vinden en hard beginnen trekken. De ellende moet mijn hoofd uit. “Laat me met rust!”, schreeuw ik tegen mezelf. Ik ben gek aan het worden, denk ik. Waarom praat ik tegen mezelf alsof dat iets oplost? “Ik wil dit niet meer… Ik ben zo leeg… Wanneer houdt deze pijn op?”, vraag ik mezelf luidop en radeloos af.
Ik heb al veel fysieke pijn geleden en dat kon altijd opgelost worden. Ik wist wat ik nodig had en dat de pijn daarna wel weer beter werd. Maar ik heb nog nooit zoveel pijn ervaren als nu. Ik weet niet hoe en waar het eindigt. Ik verlies alle controle over mezelf. Niemand die opmerkt welke helse mentale pijnen ik doorsta. Geen medicijn, geen handleiding. Zo gevaarlijk, zo onzichtbaar.
“Adem in en uit. In en uit. In en uit.” Ik leg mijn kin op mijn borst en zoek in de diepte mijn tweede adem. Ik moet mezelf zien te kalmeren. Het zweet loopt langs mijn rug. Mijn lippen proeven zout en mijn ogen voelen stroef, uitgedroogd en gesloten aan. Mijn hart bonst bijna uit mijn borstkas en ik snak naar zuurstof.
Nadat ik eindelijk een beetje rust vind, leg ik mijn kin te rusten op mijn schouder en werp een vluchtige blik op mijn klok naast mijn bed. Die geeft drie uur vierendertig aan. Ik ben weggeweest.
Mijn automatische reflex is om vooruit te denken. Dus denk ik meteen aan wat me morgen nog te wachten staat. Weer paniek. Ik heb mijn slaap nodig. Ik moet fris zijn morgen. Ik stap mijn bed uit, trek mijn chillpak uit en trek een verse pyjama aan. Op mijn gsm staar ik naar de aflevering van Friends, zodat ik met iets luchtig op de achtergrond opnieuw de slaap kan vatten. Het is de aflevering waarin Rachel op de vlieghaven wacht op Ross om hem haar liefde te verklaren tot ze ziet dat hij buiten komt met de Chinees-Amerikaanse Julie. Ook haar hart is gebroken.
Helemaal leeg, raken mijn bovenwimpers verstrengeld met de onderste.
“Schat, kom je? We moeten nu echt vertrekken”, weerklinkt door de gang. Mama’s leren tas staat al klaar aan de voordeur. “Jaja, ik kom.” Mama komt met een rood aangezicht de trap afgelopen. Ze heeft net gehuild, maar ze heeft alle sporen al uitgewist. Voor ons. Alsof haar verdriet, haar pijn er niet mag zijn. Ze haalt snel haar vestje van de kapstok, trekt haar Stan Smiths aan en slaat de deur achter zich dicht. Voor ik goed en wel dag of succes kan wensen of haar zelfs een kus kan geven, is ze al weg.
Op weg naar haar eerste zware chemobehandeling in het Sint-Augustinus ziekenhuis. Mama heeft een week geleden te horen gekregen dat ze borstkanker heeft. Stadium drie. Dat is vechten voor je leven en geluk hebben als de behandeling aanslaat en je mag blijven leven. Dat werd ons minder verbloemd verwoord, maar het is de realiteit. Er zat weinig hoop in de boodschap van de oncoloog, dus nam mama ook weinig hoop mee naar huis.
Sindsdien is het stil thuis. Mama is mama niet meer. Nu al. Het is nog niet eens begonnen en we weten nog niet eens waar het einde ons brengt. Ze ligt heelder dagen ineengekrompen in bed. Ze komt nauwelijks naar beneden om wat vitaminen binnen te krijgen en ze heeft al dagenlang geen frisse lucht meer ingeademd. Ze duwt ons weg, ze kijkt ons niet meer aan… ze zwijgt. Mama neemt afstand. Alsof we van haar moeten wennen aan het beeld zonder mama, zonder partner. Alsof ze ons dwingt om nu al afscheid te nemen.
De nacht heeft niet veel beterschap gebracht. De aprilse grillen slaan nog steeds toe. Het is al tien uur geweest. Ik stap mijn pantoffels in en loop de trap af naar de living. “Papa? Papa?” Geen antwoord. Niemand is thuis. In de keuken ligt de tafel er nog ongedekt bij. Papa’s bord vol kruimels is niet in de vaatwasser gezet en op de bodem van zijn mok drijft er nog een restje koffie. Papa had duidelijk haast. Hij kreeg niet eens zijn volledige portie cafeïne naar binnen gekapt.
Tussen de cracotten, de aardbeienconfituur, de kruidenkaas en de fles water vind ik een boodschap van papa in de opengeslagen krant. Op pagina 21 van De Standaard staat boven het interview met Bart De Wever: “Dag schattie, ik ben naar mama. Ik zie je vanavond. Zie je graag.”
Ik ben weer alleen vandaag. Zo is het al elke dag van de week geweest. Ik begin al eenzaam aan de dag en met hetzelfde gevoel duik ik de nacht in. Het is niet gemakkelijk, dat kan ik je wel zeggen. Maar heb ik het recht wel om te klagen als mama daar wellicht ligt te sterven in een ziekenhuisbed? Dat vind ik niet, maar zij ondergaat en ik ga onder. En ik zwijg ook.
“Mevrouw, de behandeling slaat nog niet aan’, de stem van de oncoloog klinkt ver weg. Mama stuikt snikkend ineen. Papa slaat meteen zijn arm om haar heen en trekt haar stevig tegen zich aan. Ik staar met een verdoofde blik voor me uit. De boodschap slaat in als een bom. Mama heeft alles verloren. Haar haren, haar wimpers, haar borsten, haar vrouwelijkheid en stukjes van haar ziel en identiteit. Ze heeft zoveel moeten opgegeven en voor wat? Om een paar weken later te horen dat de behandeling, waar ze sowieso niet veel moed op had maar waar ze toch instapte, niet aanslaat. En we moeten realistisch zijn, misschien zal dat resultaat er ook nooit komen en is dit hoe mama eindigt: kaal en verloren.
We hadden zoveel verwacht van vandaag, maar na vandaag zullen we dat nog allesbehalve hebben.
Het blijft nog wel even regenen vooraleer er weer hoop is op een nieuwe zonnestraal.
Nadat ik een volkoren tijgerboterham met Nutella in mijn mond heb weten te proppen, stap ik de douche in. Omringd door hete vochtige dampen vallen de douchestralen op mijn huid. Het water doordringt mij, net zoals Coldplays woorden in Fix You. De tranen rollen langs mijn wangen waar grote en kleine druppels met elkaar versmelten, en waar het kalk oplost in mijn zoutigheid. Ondertussen neurie ik zachtjes met hem mee.
“Lights will guide you home. And ignite your bones. And I will try to fix you. And high up above, or down below. When you’re too in love to let it go. But if you never try, you will never know. Just what you’re worth.”
Met gesloten ogen richt ik me tot de douchekop. Ik wil alles voelen. Ik wil mij voelen, al doet dat pijn. Het water weerkaatst op mijn huid. Ik pak me goed vast en volg de weg die het water over me aflegt, tot het weer onder mijn voeten verdwijnt.
Ik sta voor de deur van kamer 245. Ik blijf maar kijken naar de kamernummer dat op mijn gsm staat. Ben ik juist? Ik weet dat ik juist ben. Ik hoor papa al een kwartier tegen mama praten, van haar kant daarentegen is het eerder stil. Ik wil niet binnen. Mama en ik hebben elkaar al weken niet meer gesproken. Zij uit machteloosheid, ik uit gebrokenheid. Het is me te pijnlijk en te kwetsbaar om mama daar zo te zien liggen. Geen woord zeggend en vooral niet meer de mama die ik ken. Het voelt ook alsof ik haar al weken kwijt ben, maar die gedachte neem ik mezelf kwalijk want ik heb ze nog bij mij.
Gisteren zei papa me geheel onverwachts aan tafel dat mama vroeg wanneer ik eens zou langskomen. Daarom sta ik hier nu al een kwartier voor haar deur mijn moed bijeen te rapen. Het zou zo vertrouwd moeten zijn, maar dat is het niet meer.
Een paar klopjes op de deur zijn genoeg om papa’s opgetogen stem te horen. “Kom maar binnen!”
Meteen als ik binnenkom kruist mijn blik die van papa. Hij bedankt me met een knipoog. Papa is sterk en moedig. Hij staat sinds mama’s opname, elke morgen om 7u aan haar bed tot de verplegers hem om 20u komen zeggen dat het bezoekersuur voorbij is. Mama’s verplegers weten hoe belangrijk papa op dit moment is om mama’s hoop en moed levend te houden. Zeker nu mama aan het opgeven is. Daarom mag papa al eens een uur of twee later de kamer uitglippen. En zolang papa bij mama is, voelt ze zich nog niet verloren. Het helpt haar, ook al zegt ze het niet.
Ik zet me neer in de stoel naast mama’s bed. Ik kijk op om haar blik te vangen. Ik zie een lach rond haar mondhoeken en tranen in haar ooghoeken. Ik grijp meteen haar handen. Ze zijn koud, maar toch voelen ze warm aan. Ik heb dit gemist. Ik heb haar gemist. Ik leg mijn hoofd op haar buik. Zo blijven we minutenlang liggen. Haar vingers duiken in mijn krullen en daar blijven ze nog even wroeten.
Ze weet het, ze voelt het.
Met wat concealer en pikzwarte eyeliner probeer ik mijn slapeloosheid en gezwollen ogenleden weg te tekenen. Een paar bloemige waterdruppels vallen in de valleien van mijn hals. Ik grabbel een bruine sweater uit mijn kast, trek een zwarte skinny over mijn benen en haal mijn regenjas van de kapstok.
Niet veel later waan ik me buiten een weg door de regen.
Ik word zeiknat, ik ben buiten adem en het gaat niet. Het gaat te snel. Ik pauzeer in het midden van de weg. Ik sluit mijn ogen en focus me op het geluid van mijn ademhaling. Ik zie mijn spiegelbeeld verschijnen in een diepe plas in de goot naast het voetpad. Ik deins even terug, maar keer snel weer terug. Ik kijk nog even diep in mezelf en laat me dan achter.
Een paar minuten later zit ik achteruit gezakt in een leren zetel met een zakdoekendoos naast mij.
“Het gaat niet”, zeg ik met een gebroken schorre stem.
“Ik kan niet meer.”
Het is stil.
“Ik heb hulp nodig.”
Anderhalf uur later sta ik volledig leeggelopen buiten. “Ping ping.” Ik hoor een berichtje binnenkomen. Het is mama. “Het komt goed, schat. Het komt nu echt goed.” Ik gniffel en pink nog een laatste verdwaalde traan weg.
Ik zie hoe de zon de dreigende wolken uit de weg ruimt. Dat had Frank niet voorspeld. Ik voel hoe de zon op mij komt te liggen, in haar volle gedaante.
Ze is terug.
Als morgen maar even niet voorbijgaat, dacht ik.